|
Welkom op bizhat pensioen, rubriek premievrij pensioen
Gratis pensioenofferte en/of pensioenadvies
premievrij pensioen nieuws:
Pensioen- en spaarfondsenwetWij JULIANA, bij de Gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, regelen vast te stellen betreffende pensioen- en spaarvoorzieningen, met name bedrijfs- en ondernemingspensioenfondsen en ondernemingsspaarfondsen;Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. 1. In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder: a. 'pensioen': ouderdoms-, invaliditeits-, weduwen-, weduwnaars-, partner- en wezenpensioen. b. 'bedrijfstakpensioenfonds': een in een bedrijfstak werkend fonds, waarin hetzij alleen ten bate van personen, die als werknemer, hetzij mede ten bate van personen, die in andere hoedanigheid in die bedrijfstak werkzaam zijn, gelden worden bijeengebracht, strekkende tot verzekering van pensioen; c. 'ondernemingspensioenfonds': een aan een onderneming verbonden fonds, waarin ten bate van personen, die aan die onderneming verbonden zijn, gelden worden bijeengebracht, strekkende tot verzekering van pensioen; d. 'ondernemingsspaarfonds': een aan een onderneming verbonden fonds, waarin voor personen, die aan die onderneming verbonden zijn, gelden worden bijeengespaard met het oog op een uitkering bij wijze van oudedagsverzorging; e. 'werkgever': het hoofd van een onderneming of, zo deze een rechtspersoon is, die rechtspersoon zelve; f. 'werknemer': ieder, die in dienst van een onderneming is; g. 'deelnemer': ieder, ten bate van wie gelden in een fonds als bedoeld onder b, c of d, worden bijeengebracht; h. 'bijdrage': iedere onder de naam van bijdrage, spaarbijdrage, premie, spaarpremie, inleg, contributie, koopsom, dan wel, indien de betaling in termijnen is overeengekomen, aflossing, of onder welke andere naam ook, ineens of periodiek verschuldigde geldsom bestemd voor de verzekering van pensioen of voor het sparen voor een uitkering bij wijze van oudedagsverzorging; i. 'Onze Minister': Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; j. 'Pensioen- & Verzekeringskamer': de Pensioen- & Verzekeringskamer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993; k. 'nabestaandenpensioen': weduwen-, weduwnaars-, partner of wezenpensioen; 1. 'beroepspensioenfonds': een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling, dat een pensioenregeling uitvoert ten aanzien waarvan artikel 2, eerste lid, van die wet toepassing heeft gevonden. 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met: a. echtgenoot: geregistreerde partner; b. echtgenoten: geregistreerde partners; c. de man en de vrouw: de geregistreerde partners; d. huwelijk: geregistreerd partnerschap; e. gehuwden: als partner geregistreerden; f. huwelijkse voorwaarden: voorwaarden van een geregistreerd partnerschap; g. scheiding of echtscheiding: beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing; h. weduwe of weduwnaar: achtergebleven partij bij een geregistreerd partnerschap; i. weduwen- en weduwnaarspensioen: pensioen ten behoeve van achtergebleven geregistreerde partners. 3. Voor de toepassing van deze wet wordt: a. met een bedrijfstak gelijkgesteld een groep van instellingen, die niet, of niet alle ondernemingen zijn; b. met een onderneming gelijkgesteld elke instelling van welke aard ook; c. degene, die een vrij beroep uitoefent (zoals een advocaat, notaris, accountant, actuaris), geacht een onderneming te drijven. 4. Waar in deze wet gesproken wordt van pensioenfonds of spaarfonds, wordt daaronder verstaan eenfonds, als bedoeld in het eerste lid onder b en c, onderscheidenlijk onder d. 5. Een ondernemingspensioen- of spaarfonds kan aan meer dan één onderneming verbonden zijn. 6. Een bedrijfstakpensioenfonds kan meer dan één bedrijfstak omvatten; ook kan de werking van zodanig fonds beperkt zijn tot een deel van een bedrijfstak. 7. Tenzij anders vermeld is deze wet niet van toepassing op pensioen- of spaarfondsen, waarvoor bij een andere wet - met uitzondering van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 - of bij algemene maatregel van bestuur regelingen zijn vastgesteld. 8. Indien de onderneming, waaraan een pensioenfonds of een spaarfonds verbonden is, ophoudt te bestaan, dan wel de verbondenheid van een pensioen- of spaarfonds aan de onderneming anderszins wordt beëindigd, wordt dat fonds voor de toepassing van deze wet geacht zijn karakter als ondernemingspensioen- of spaarfonds niet van rechtswege te verliezen. NB Een pensioenfonds, jegens welke op 1 januari 2000 ten minste 2000 personen aanspraak of recht op ouderdomspensioen hebben, terwijl tot dat pensioenfonds geen nieuwe deelnemers kunnen toetreden en de bezittingen van het fonds tezamen met de te verwachten inkomsten toereikend zijn ter dekking van 115% van de uit de statuten en reglementen voortvloeiende pensioenverplichtingen, behoeft niet over te gaan tot het overdragen of herverzekeren van het uit die verplichtingen voortspruitende risico door het sluiten van een verzekeringsovereenkomst met een verzekeraar.Artikel 2. 1. Een werkgever, die aan personen, verbonden aan zijn onderneming, toezeggingen omtrent pensioen doet of vóór de inwerkingtreding van dit artikel gedaan heeft, is verplicht ter uitvoering daarvan: a. hetzij toe te treden tot een bedrijfstakpensioenfonds; b. hetzij aan de onderneming een ondernemingspensioenfonds te verbinden; c. hetzij voorzieningen te treffen overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid; een en ander met inachtneming van de bepalingen van deze wet. 2. Tenzij het tegendeel uitdrukkelijk blijkt, wordt een werkgever geacht aan een persoon, als bedoeld in het vorige lid, een toezegging gedaan te hebben, indien die persoon behoort tot een groep van personen, voor wie in de onderneming een regeling betreffende pensioenen geldt. 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing: a. op een toezegging, welke een werkgever doet bij of na de opzegging van de dienstbetrekking en welke betreft de uitkering van pensioen terstond na het eindigen van die dienstbetrekking; b. op een toezegging, welke een werkgever doet aan werknemers, die voor de onderneming buiten Nederland werkzaam zijn of bestemd zijn voor dadelijke tewerkstelling buiten Nederland, behalve indien zij hun woonplaats in Nederland hebben, onderscheidenlijk behouden; c. op een toezegging welke een werkgever, zijnde een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, doet aan een aan zijn onderneming verbonden persoon, die 1e. houder of indirect houder is van aandelen, welke ten minste een tiende gedeelte van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen, en 2e. ten opzichte van de werkgever schriftelijk ermede heeft ingestemd dat de toezegging niet overeenkomstig het eerste lid wordt uitgevoerd, zulks indien en voor zolang aan het gestelde onder 1e wordt voldaan en de toezegging voldoet aan de met betrekking tot dit onderdeel bij ministeriële regeling vast te stellen nadere regels; d. op een toezegging respectievelijk een deel van een toezegging omtrent pensioen van een werkgever aan een persoon verbonden aan zijn onderneming op grond van diens leeftijd van 60 jaar of ouder respectievelijk 51 tot en met 59 jaar op het tijdstip van de toezegging. Bij ministeriële regeling worden met betrekking tot dit onderdeel nadere regels gesteld. 4. Voorzieningen, als bedoeld in het eerste lid, onder c, kan een werkgever treffen door: A. Vervallen; B. verzekeringsovereenkomsten te sluiten met een verzekeraar: 1e. die in het bezit is van de ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 vereiste vergunning of heeft voldaan aan de ingevolge de artikelen 37 of 38 van die wet vereiste procedure met betrekking tot een bijkantoor in Nederland; of 2e. die heeft voldaan aan de vereiste procedure als bedoeld in de artikelen 111, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of tweede lid, 113, eerste of vierde lid, 116, eerste lid, onderdelen a tot en met c, of derde lid of 118, tweede of vijfde lid, van genoemde wet indien het de aldaar bedoelde dienstverrichting naar Nederland betreft. C. er voor te zorgen, dat personen, verbonden aan zijn onderneming, daartoe door hem geheel of ten dele in staat gesteld, zelf overeenkomsten als onder B bedoeld sluiten. Onze Minister stelt regelen vast met betrekking tot het geval een werkgever zijn toezegging uitvoert of heeft uitgevoerd door het treffen van voorzieningen, bedoeld in dit lid, onder B en C. Deze regelen moeten waarborgen, dat de positie van de betrokkenen met inachtneming van de aard van die voorzieningen niet beter of slechter is dan bij uitvoering van de toezegging op een van de andere wijzen voorzien in het eerste lid. Bedingen, die in strijd zijn met die regelen, zijn nietig. 5. Een werkgever is gehouden ervoor zorg te dragen dat degene, aan wie hij de uitvoering van de pensioentoezegging heeft toevertrouwd, de overeengekomen bijdragen ontvangt. 6. Indien de toezegging inhoudt dat de omvang van de werkgeversbijdrage telkens aan het einde van een periode wordt vastgesteld, mag een zodanige periode niet langer dan een jaar duren. 7. Indien een werkgever zich bij de toezegging de bevoegdheid tot vermindering of beëindiging van zijn bijdrage aan de pensioenregeling heeft voorbehouden, is hij verplicht van dit voorbehoud schriftelijk mededeling te doen aan degene aan wie hij de uitvoering van de pensioentoezegging heeft toevertrouwd. Hij kan dit voorbehoud slechts maken voor het geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. Wanneer hij voornemens is tot uitoefening van de bevoegdheid op grond van dit voorbehoud over te gaan, deelt hij dit onverwijld schriftelijk mede aan degene aan wie hij de uitvoering van de pensioentoezegging heeft toevertrouwd, alsmede aan degenen, wier pensioen of aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen. 8. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het begrip 'toezegging omtrent pensioen', bedoeld in het eerste lid. Daarbij kunnen vrijwillige pensioenvoorzieningen onderscheidenlijk deelnemingen in een pensioenfonds of pensioenregeling, anders dan bedoeld in het negende en tiende lid, worden gelijkgesteld met pensioenvoorzieningen op grond van een toezegging omtrent pensioen onderscheidenlijk deelnemingen ter uitvoering van een toezegging omtrent pensioen. 9. Met pensioenvoorzieningen op grond van een toezegging omtrent pensioen worden gelijkgesteld vrijwillige pensioenvoorzieningen en regelingen als bedoeld in artikel 13, vierde lid, onderdeel a, onder 3 en 4, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993. 10. Met deelneming in een pensioenfonds ter uitvoering van een toezegging omtrent pensioen wordt gelijkgesteld deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds op grond van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. Artikel 2a. 1. Ingeval een werkgever een toezegging omtrent pensioen doet, mogen personen, verbonden aan zijn onderneming, niet worden uitgesloten van deelneming aan de betreffende pensioenregeling vanwege het minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam zijn. 2. Indien als voorwaarde voor toetreding tot de pensioenregeling een minimum loongrens wordt gesteld, wordt voor de toepassing van die loongrens het loon van een persoon die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam is, herleid naar het loon dat in geval van een volledige arbeidstijd zou zijn verkregen. 3. Bij de vaststelling van aanspraken op ouderdoms-, weduwen-, weduwnaars- en partnerpensioen worden aan personen die minder dan de volledige arbeidstijd werkzaam zijn ten minste pensioenaanspraken verleend naar evenredigheid van de aanspraken die in geval van een volledige arbeidstijd zouden zijn verkregen. 4. Bij de vaststelling van aanspraken op invaliditeitspensioen die aan de deelneming kunnen worden ontleend, is onderscheid op grond van het enkele feit van de omvang van de arbeidstijd niet toegestaan. Artikel 2b. 1. Indien in een pensioenregeling wordt voorzien in een ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen dat bij beëindiging van de deelneming een premievrije aanspraak oplevert, wordt aan een deelnemer of gewezen deelnemer, ongeacht zijn burgerlijke staat, de mogelijkheid geboden, in elk geval met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan, in plaats van het nabestaandenpensioen te kiezen voor één of meer van de volgende vormen van ouderdomspensioen: een hoger ouderdomspensioen; een eerder ingaand ouderdomspensioen; een hoger en een eerder ingaand ouderdomspensioen. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op: het vrijwillige nabestaandenpensioen; het wezenpensioen; de aanspraak van de gewezen echtgenoot, bedoeld in artikel 8a, eerste en tweede lid. 3. De collectieve actuariële waarde van het ouderdomspensioen bedoeld in het eerste lid, is, ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig aan de collectieve actuariële waarde van dat nabestaandenpensioen. 4. Bij de keuze, bedoeld in het eerste lid is, in voorkomend geval in afwijking van artikel 8c, tweede lid, de toestemming van de echtgenoot vereist of is de toestemming van de partner die is aangemeld in het kader van een partnerpensioen vereist. Voor toepassing van dit artikellid is artikel 32ba, eerste lid, onderdeel c, niet van toepassing. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en het derde lid. NBArtikel 2b is uitsluitend van toepassing op vanaf 1 januari 2002 opgebouwde pensioenaanspraken. Voorzover het aanspraken op pensioen betreft die, als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd voorzover de deelnemer is opgehouden aan de onderneming verbonden te zijn, is artikel 2b uitsluitend van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002. Artikel 2b, derde lid, treedt voorzover het betreft pensioen dat wordt berekend of mede wordt berekend op grond van een geldelijke bijdrage of voorzover het voorzieningen betreft in de zin van artikel 2, vierde lid, waarbij een zodanig pensioen is toegezegd dat op individueel niveau wordt gestreefd naar een pensioen dat wordt bepaald op basis van het salaris en de diensttijd van de betrokkene en ter dekking waarvan een of meer kapitaalverzekeringen met pensioen-clausule worden gesloten met dien verstande dat bij die voorziening zodanige voorbehouden gelden dat de betrokkene slechts aanspraak kan maken op het pensioen dat aan de hand van de op de uitkeringsdatum geldende tarieven aangekocht kan worden met het alsdan opgebouwde kapitaal, in werking met ingang van 1 januari 2005. Artikel 2c. 1. Indien in een pensioenregeling de deelnemer of gewezen deelnemer de mogelijkheid wordt geboden in plaats van een bepaald soort pensioen geheel of gedeeltelijk te kiezen voor een ander soort pensioen, anders dan bedoeld in artikel 2b, is de collectieve actuariële waarde van dat andere pensioen ten minste gelijkwaardig aan de collectieve actuariële waarde van het eerstgenoemde pensioen. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de keuzemogelijkheid, bedoeld in het eerste lid. NBArtikel 2c is uitsluitend van toepassing op vanaf 1 januari 2002 opgebouwde pensioenaanspraken. Voorzover het aanspraken op pensioen betreft die, als gevolg van een premievrije voortzetting van die aanspraken worden opgebouwd voorzover de deelnemer is opgehouden aan de onderneming verbonden te zijn, is artikel 2c uitsluitend van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002. Artikel 2c treedt voorzover het betreft pensioen dat wordt berekend of mede wordt berekend op grond van een geldelijke bijdrage of voorzover het voorzieningen betreft in de zin van artikel 2, vierde lid, waarbij een zodanig pensioen is toegezegd dat op individueel niveau wordt gestreefd naar een pensioen dat wordt bepaald op basis van het salaris en de diensttijd van de betrokkene en ter dekking waarvan een of meer kapitaalverzekeringen met pensioen-clausule worden gesloten met dien verstande dat bij die voorziening zodanige voorbehouden gelden dat de betrokkene slechts aanspraak kan maken op het pensioen dat aan de hand van de op de uitkeringsdatum geldende tarieven aangekocht kan worden met het alsdan opgebouwde kapitaal, in werking met ingang van 1 januari 2005. Artikel 3. 1. Een werkgever, die voor personen, verbonden aan zijn onderneming, de gelegenheid opent of vóór de inwerkingtreding van dit artikel geopend heeft, tot sparen voor een uitkering bij wijze van oudedagsverzorging, is verplicht met het oog daarop aan de onderneming een spaarfonds te verbinden, dat beantwoordt aan de bepalingen van deze wet. 2. Een werkgever is gehouden ervoor zorg te dragen dat het fonds de bijdragen ontvangt welke voor de uitvoering van de spaarregeling overeengekomen zijn. 3. Indien een werkgever een zodanige regeling heeft getroffen dat de omvang van zijn bijdrage telkens aan het einde van een periode wordt vastgesteld, mag een zodanige periode niet langer dan een jaar duren. Indien de dienstbetrekking van een werknemer tijdens een zodanige periode eindigt, is de bijdrage naar tijdsevenredigheid verschuldigd. 4. Indien een werkgever zich bij de aanvang of wijziging van de spaarregeling de bevoegdheid tot vermindering of beëindiging van zijn bijdrage aan de spaarregeling heeft voorbehouden, is hij verplicht van dit voorbehoud schriftelijk mededeling aan het fonds te doen. Hij kan dit voorbehoud slechts maken voor het geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. Wanneer hij voornemens is tot uitoefening van de bevoegdheid op grond van dit voorbehoud over te gaan, deelt hij dit onverwijld schriftelijk aan het fonds en aan de deelnemers mede. Artikel 3a. 1. Een werkgever komt met het aan zijn onderneming verbonden fonds dan wel, indien een voorziening overeenkomstig artikel 2, vierde lid, onder B, is getroffen, met de verzekeraar schriftelijk een regeling omtrent de betaling van de bijdragen overeen, welke ten minste voldoet aan de voorschriften van het volgende lid. Een werkgever, die is toegetreden tot een bedrijfstakpensioenfonds, treft eveneens een zodanige regeling met het bedrijfstakpensioenfonds, indien en voor zover de statuten en reglementen van dit fonds niet overeenkomstige voorschriften omtrent de betaling van de bijdragen bevatten. 2. Onverminderd artikel 9a, tweede lid, moet een werkgever binnen tien dagen na afloop van elk kalenderkwartaal zijn eigen bijdrage in de voorziening voor elke deelnemer of, indien een voorziening overeenkomstig artikel 2, vierde lid, onder B, is getroffen, verzekerde, berekend over dat kwartaal alsmede de bijdragen, welke hij over dat kwartaal op het loon van de deelnemers of verzekerden heeft ingehouden, voldoen aan het fonds, onderscheidenlijk de verzekeraar. Wordt zijn bijdrage na afloop van een langere termijn dan een kwartaal vastgesteld, dan moet hij binnen tien dagen na afloop van elk kwartaal het vierde gedeelte van zijn geschatte jaarbijdrage voldoen, met dien verstande, dat hij zijn jaarbijdrage in haar geheel binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar moet hebben betaald. 3. Indien een werkgever zijn verplichting tot betaling aan het pensioen- of spaarfonds niet binnen een maand na afloop van de in het tweede lid genoemde termijnen is nagekomen, is ieder der bestuurders van het fonds gehouden ervoor zorg te dragen, dat dit binnen 30 dagen aan de Pensioen- & Verzekeringskamer wordt medegedeeld. 4. Indien een werkgever zijn verplichting tot betaling niet binnen een maand na afloop van de in het tweede lid genoemde termijnen is nagekomen, is hij, tenzij hij toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 2, zevende lid, laatste volzin, verplicht daarvan binnen drie maanden na afloop van die maand schriftelijk mededeling te doen aan degenen wier pensioen of aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen. Artikel 3bDoor de overgang van een onderneming, bedoeld in artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij ten aanzien van de aan die onderneming verbonden werknemers geen toezegging omtrent pensioen is gedaan en geen spaarregeling geldt, wordt:indien de verkrijger ten aanzien van de aan zijn onderneming verbonden werknemers voor het tijdstip van de overgang reeds een toezegging heeft gedaan, hij geacht deze tevens te hebben gedaan ten aanzien van de in de aanhef genoemde werknemers; dan wel indien ten aanzien de aan de verkrijgende onderneming verbonden werknemers voor het tijdstip van de overgang reeds een spaarregeling van toepassing was, deze regeling tevens van toepassing op de in de aanhef genoemde werknemers. NB. Artikel 3b treedt in werking op 1 juli 2002.Artikel 4. Als pensioen- of spaarfonds mogen slechts werkzaam zijn rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. Het bestuur van een pensioen- of spaarfonds is verplicht binnen drie maanden na oprichting van het fonds dit te melden bij de Pensioen- & Verzekeringskamer door middel van een door die kamer vast te stellen formulier. [Vervallen] Binnen de in het tweede lid genoemde termijn zendt het bestuur van een pensioen- of spaarfonds een afschrift van de akte van oprichting, een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van de reglementen, alsmede een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de overeenkomst, waarin de regeling omtrent de betaling van de bijdragen, als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, eerst volzin, is opgenomen, aan de Pensioen- & Verzekeringskamer. Het bestuur van het fonds, met uitzondering van een bedrijfstakpensioenfonds ten aanzien waarvan met toepassing van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 een verplichting tot deelneming geldt dan wel een aanvraag tot een dergelijke verplichting in behandeling is, zendt een authentiek afschrift van de akte, houdende wijziging van de statuten, een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van wijzigingen van de reglementen, en een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen van de hiervoor bedoelde overeenkomst binnen drie maanden na de totstandkoming van die wijzigingen aan de Pensioen- & Verzekeringskamer. De statuten en reglementen van een pensioen- of spaarfonds moeten bepalingen inhouden, beantwoordende aan de voorschriften van de artikelen 5, 6, 6a, 6b, 6c, eerste en tiende lid, 7a tot en met 10b, 17, 17a en 32b en indien van toepassing aan de voorschriften van 2b, 2c en 32ba, een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 7. Artikel 5. 1. Het dagelijks beleid van een pensioen- of spaarfonds wordt bepaald door ten minste twee personen. 2. De deskundigheid van de personen die het beleid van een pensioen- of spaarfonds bepalen of mede bepalen, dient naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer voldoende te zijn met het oog op de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden. 3. De voornemens, de handelingen of de antecedenten van de personen die het beleid van het pensioen- of spaarfonds bepalen of mede bepalen, mogen de Pensioen- & Verzekeringskamer geen aanleiding geven tot het oordeel dat, met het oog op de belangen, bedoeld in het tweede lid, de betrouwbaarheid van deze personen niet buiten twijfel staat. 4. De personen die het beleid van een pensioen- of spaarfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het fonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. 5. Het bestuur van het fonds brengt elke wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid van het fonds bepalen of mede bepalen vooraf ter kennis aan de Pensioen- & Verzekeringskamer. 6. Een wijziging als bedoeld in het vijfde lid word niet doorgevoerd indien de Pensioen- & Verzekeringskamer binnen zes weken na ontvangst van de melding, of, indien de Pensioen- & Verzekeringskamer om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht, binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het bestuur van het fonds bekend maakt dat zij niet met de voorgenomen wijzigingen instemt. 7. Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten, bedoeld in het derde lid, stelt het bestuur van het fonds de Pensioen- & Verzekeringskamer daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. 8. De Pensioen- & Verzekeringskamer stelt beleidregels vast metbetrekking tot de toepassing van dit artikel. 9. De Pensioen- & Verzekeringskamer verstrekt aan een autoriteit die ingevolge de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht beleggingsinstellingen onderscheidenlijk de Wet toezicht effectenverkeer 1995 belast is met het toezicht op kredietinstellingen, beleggingsinstellingen onderscheidenlijk effectenbemiddelaars en vermogensbeheerders de gegevens of inlichtingen die zij verkregen heeft bij de vervulling van de haar ingevolge deze wet opgedragen taak en die betrekking hebben op de deskundigheid van personen als bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk de voornemens, de handelingen of de antecedenten van personen als bedoeld in het derde lid, voor zover de Pensioen- & Verzekeringskamer van oordeel is dat deze gegevens of inlichtingen van belang zijn of zouden kunnen zijn voor het toezicht dat door die andere autoriteit wordt uitgeoefend. 10. In dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt onder pensioenfonds mede verstaan een beroepspensioenfonds. NB Ten aanzien van op 1 januari 2000 al aangestelde personen geldt dat de beoordeling als bedoeld in het tweede en derde lid voor de resterende duur van hun termijn achterwege blijft.Artikel 5a. 1. Een pensioenfonds, een beroepspensioenfonds en een spaarfonds beschikken over een gedragscode die voor bestuurders en medewerkers van het fonds voorschriften geeft ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het fonds aanwezige informatie of zaken. 2. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan regels stellen met betrekking tot de inhoud van deze gedragscode. 3. De Pensioen- & Verzekeringskamer kan gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de haar ingevolge deze wet opgedragen taak verstrekken aan de autoriteiten die ingevolge de Wet toezicht effectenverkeer 1995 zijn belast met het toezicht op het effectenverkeer, tenzij: a. het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt onvoldoende bepaald is; b. het beoogde gebruik van de gegevens of inlichtingen niet past in het kader van het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn; c. de geheimhouding van de gegevens of inlichtingen niet in voldoende mate is gewaarborgd; d. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen redelijkerwijs in strijd is of zou kunnen komen met de belangen die deze wet beoogt te beschermen; of e. onvoldoende is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze worden verstrekt. NB Zie ook: Wet toezicht effectenverkeer 1995Artikel 6. 1. In het bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds moeten de vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersvakverenigingen in de betrokken bedrijfstak in gelijken getale zitting hebben. 2. In het bestuur van een ondernemingspensioenfonds of van een spaarfonds moeten de vertegenwoordigers van de in het fonds deelnemende werknemers ten minste evenveel zetels bezetten als de vertegenwoordigers van de werkgever. 3. Indien de statuten of reglementen van een fonds voorzien in stemgerechtigde vertegenwoordigers in het bestuur van anderen dan werknemers- of werkgeversvakverenigingen binnen de betrokken bedrijfstak onderscheidenlijk in het fonds deelnemende werknemers of de werkgever, worden die vertegenwoordigers voor de toepassing van het eerste onderscheidenlijk tweede lid gelijkgesteld met vertegenwoordigers van werknemersvakverenigingen onderscheidenlijk vertegenwoordigers van de in het fonds deelnemende werknemers. 4. Ieder der bestuurders van een pensioenfonds of van een spaarfonds is bevoegd een deskundige te raadplegen, alsmede zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde der bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan. Artikel 6a. Het bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds is verplicht over te gaan tot het instellen van een deelnemersraad indien dit wordt verzocht door één of meer verenigingen die samen binnen het fonds ten minste een ledental hebben van 5% van het totale aantal van de in het fonds deelnemende werknemers en de gewezen deelnemers en hun pensioengerechtigde nagelaten betrekkingen. In de deelnemersraad zijn de in het fonds deelnemende werknemers en de gepensioneerden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd. Op grond van door het bestuur van het fonds vast te stellen criteria kunnen daarnaast ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers met premievrije aanspraken op ouderdomspensioen in de deelnemersraad zitting hebben. In geval van verkiezing van de leden van de deelnemersraad door de belanghebbenden bij een fonds, kunnen slechts kandidaten worden voorgedragen door verenigingen, die elk afzonderlijk ten minste 1% van het aantal belanghebbenden, dan wel, indien dat aantal meer is dan 25 000, ten minste 250 belanghebbenden tot lid hebben; voor zover geen verkiezing door de belanghebbenden plaatsvindt, moeten verenigingen, die voldoen aan deze criteria, evenredig aan hun ledentallen binnen het fonds zijn vertegenwoordigd in de deelnemersraad; een en ander onverminderd de tweede zin. Het in de vierde zin bedoelde percentage en minimumaantal worden in de statuten en reglementen van een fonds niet hoger vastgesteld. Het bestuur van een ondernemingspensioenfonds is verplicht over te gaan tot het instellen van een deelnemersraad indien dit wordt verzocht door ten minste 5% van de personen die behoren tot de in het fonds deelnemende werknemers en de gewezen deelnemers en hun pensioengerechtigde nagelaten betrekkingen. In de deelnemersraad moeten de in het fonds deelnemende werknemers en de gepensioneerden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen zijn vertegenwoordigd. Op grond van door het bestuur van het fonds vast te stellen criteria kunnen daarnaast ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers met premievrije aanspraken op ouderdomspensioen in de deelnemersraad zitting hebben. In geval van verkiezing van de leden van de deelnemersraad door de belanghebbenden bij een fonds, kunnen kandidaten worden voorgedragen door verenigingen en door individuele belanghebbenden; in geval geen verkiezing door de belanghebbenden plaatsvindt, maar de leden worden benoemd door verenigingen, moeten deze verenigingen evenredig aan hun ledentallen binnen hun geleding binnen het fonds zijn vertegenwoordigd in de deelnemersraad, onverminderd de tweede zin. De artikelen 6b, 6c, 6d en 6e zijn van overeenkomstige toepassing op een deelnemersraad, die krachtens de statuten en reglementen van een fonds is ingesteld anders dan met toepassing van het eerste en tweede lid, mits is voldaan aan de tweede zin van het eerste onderscheidenlijk tweede lid; en in geval van een bedrijfstakpensioenfonds tevens is voldaan aan de vierde en vijfde zin van het eerste lid en aan het vierde lid. Een vereniging als bedoeld in het eerste en tweede lid moet volledige rechtsbevoegdheid bezitten; haar statutair doel moet mede omvatten het behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij een fonds. Onze Minister kan verenigingen aanwijzen op wie het eerste lid, vierde volzin, en het vierde lid, voor een bij die aanwijzing te bepalen periode niet van toepassing zijn. NB Bij op 23 juni 2000 bestaande deelnemersraden moeten de statuten en reglementen van een fonds binnen vijf jaren na dat tijdstip zijn aangepast aan de Wet.Artikel 6b. 1. De deelnemersraad adviseert het fonds desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het fonds betreffen. De deelnemersraad wordt in ieder geval in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over elk door een daartoe bevoegd orgaan van het fonds voorgenomen besluit tot: a. het nemen van maatregelen van algemene strekking; b. wijziging van de statuten en reglementen van het fonds; c. vaststelling van het jaarverslag, de begroting en de bescheiden bedoeld in de artikelen 9c en 10b voor zover voor het fonds van toepassing; d. wijziging van de hoogte van ingegane pensioenen indien toepassing wordt gegeven aan het gestelde in artikel 7, eerste lid, onderdeel i; e. het verlenen van toeslagen hoe ook genaamd of het aanbrengen van wijziging daarin voorzover die besluiten niet reeds onder onderdeel b vallen of verband houden met een toezegging neergelegd in een statutaire of reglementaire bepaling van het fonds; f. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds; g. liquidatie van het fonds. 2. Het advies van de deelnemersraad moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de in het eerste lid bedoelde besluiten. Bij het vragen van advies wordt aan de deelnemersraad een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit, alsmede van de gevolgen die het besluit naar te verwachten valt voor de belanghebbenden bij het fonds zal hebben. 3. Het bestuur van het fonds en de deelnemersraad komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur of de deelnemersraad overleg wenselijk acht. 4. Het bestuur van het fonds is verplicht desgevraagd aan de deelnemersraad tijdig alle inlichtingen en gegevens te verstrekken, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt. Artikel 6c. 1. Het bevoegde orgaan van het fonds deelt de deelnemersraad zo spoedig mogelijk schriftelijk mee of het een ontvangen advies inzake de in artikel 6b, eerste lid, bedoelde aangelegenheden niet of niet geheel volgt, waarbij tevens wordt meegedeeld waarom van het advies of van een daarin vervat minderheidsadvies wordt afgeweken. 2. De deelnemersraad kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam beroep instellen tegen een besluit betreffende een aangelegenheid als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, eerste zin, of een besluit als bedoeld in de tweede zin van dat artikellid, hetzij wanneer de deelnemersraad met betrekking tot dat besluit, in strijd met artikel 6b, eerste lid, tweede zin, niet voorafgaand in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen, hetzij wanneer dat besluit niet in overeenstemming is met het advies van de deelnemersraad, hetzij wanneer feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die, waren zij aan de deelnemersraad bekend geweest ten tijde van het uitbrengen van zijn advies, aanleiding zouden kunnen zijn geweest om dat advies niet uit te brengen zoals het is uitgebracht. 3. Het beroep wordt ingediend bij verzoekschrift, binnen acht weken nadat de deelnemersraad van het besluit in kennis is gesteld. Het bevoegde orgaan van het fonds wordt van het ingestelde beroep in kennis gesteld. Het verzoek is niet-ontvankelijk, indien met betrekking tot dezelfde aangelegenheid een aanwijzing is gegeven door de Pensioen- & Verzekeringskamer. 4. Het beroep kan uitsluitend worden ingesteld terzake dat het bevoegde orgaan van het fonds bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. 5. De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed. Alvorens te beslissen kan zij, ook ambtshalve, deskundigen, alsmede bij het fonds werkzame personen horen. Indien de ondernemingskamer het beroep gegrond bevindt, kan zij, indien de deelnemersraad daarom heeft verzocht, een of meer van de volgende voorzieningen treffen: a. het opleggen van de verplichting aan het bevoegde orgaan van het fonds om het besluit geheel of ten dele in te trekken, alsmede om aan te wijzen gevolgen van dat besluit ongedaan te maken; b. het opleggen van een verbod aan het bevoegde orgaan van het fonds om handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen daarvan. 6. Het bevoegde orgaan moet aan de getroffen voorziening voldoen; een voorziening kan door derden verworven rechten echter niet aantasten. 7. De ondernemingskamer kan haar beslissing op een verzoek tot het treffen van voorzieningen voor een door haar te bepalen termijn aanhouden, indien beide partijen daar om verzoeken, dan wel indien het bevoegde orgaan van het fonds op zich neemt het besluit waartegen beroep is ingesteld, in te trekken of te wijzigen, of bepaalde gevolgen van het besluit ongedaan te maken. 8. Nadat het verzoekschrift is ingediend kan de ondernemingskamer, zo nodig onverwijld, voorlopige voorzieningen treffen. De derde zin van het vijfde lid en het zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing. 9. Van een beschikking van de ondernemingskamer staat uitsluitend beroep in cassatie open. 10. De kosten van het voeren van rechtsgedingen door de deelnemersraad komen ten laste van het fonds, indien zij redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de deelnemersraad en het fonds van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld. In rechtsgedingen tussen het fonds en de deelnemersraad kan de deelnemersraad niet in de proceskosten worden veroordeeld. Artikel 6ca. Een geleding binnen de deelnemersraad kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam beroep instellen tegen een besluit als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, onderdeel f of g, van het bevoegde orgaan van het fonds, wanneer dat besluit niet in overeenstemming is met het advies van de deelnemersraad. Artikel 6c, derde tot en met tiende lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 6d. 1. Indien binnen de in artikel 6c, derde lid, bedoelde termijn geen beroep bij de ondernemingskamer is ingesteld, kan de deelnemersraad of een gedeelte van ten minste 10% van de leden van de deelnemersraad een klacht indienen bij de Pensioen- & Verzekeringskamer op grond van het oordeel dat het bevoegde orgaan van het fonds bij een aangelegenheid als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, de belangen van belanghebbenden niet op evenwichtige wijze behartigt. De klacht wordt binnen acht weken na afloop van die termijn ingediend volgens door de Pensioen- & Verzekeringskamer te stellen regels. Die regels, welke de goedkeuring behoeven van Onze Minister, worden in de Staatscourant bekend gemaakt. Goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. 2. De Pensioen- & Verzekeringskamer geeft zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen twaalf weken na dagtekening van de klacht, een oordeel. Zij stelt het bevoegde orgaan van het fonds en de deelnemersraad hiervan onverwijld in kennis. 3. Indien de Pensioen- & Verzekeringskamer de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, is het bevoegde orgaan van het fonds verplicht om binnen twaalf weken na dagtekening van de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, zijn zienswijze terzake aan de Pensioen- & Verzekeringskamer te berichten. Artikel 6e. Door middel van een besluit van het bestuur van het fonds kunnen aan de deelnemersraad verdere bevoegdheden dan de in deze wet genoemde worden toegekend. Een zodanig besluit wordt schriftelijk vastgelegd en behoeft de instemming van de deelnemersraad. Verder-------------------------------------------------------------------------------- Disclaimer: 'Hoewel wij ernaar streven om correcte en actuele informatie te verschaffen, kunnen wij niet garanderen dat de informatie juist is op het moment waarop deze ontvangen wordt of dat de informatie na verloop van tijd nog steeds juist is. Op grond van de informatie dienen derhalve geen acties te worden ondernomen zonder voorafgaand deskundig advies.' © 2004 Watson Wyatt Brans & Co. Alle rechten voorbehouden
Bron: Algemeen
Voor meer informatie over premievrij pensioen adviseren wij u de site:
mt pensioen te bezoeken.
premievrij pensioen nieuws
Pensioenindexatie bijgesteld januari 2005In veel pensioenregelingen is het gebruikelijk dat de uitkeringen, wanneer ze zijn ingegaan, worden geïndexeerd. Dit kan voorwaardelijk en onvoorwaardelijk gebeuren. Bij een voorwaardelijke indexatie is de hoogte van de indexatie onder andere afhankelijk van de aanwezige middelen bij de uitvoerder van de pensioenregeling. Is dit een pensioenfonds dan is een beslissing omtrent de hoogte van deze indexatie jaarlijks voorbehouden aan het bestuur.Bij een onvoorwaardelijke indexatie staat van tevoren vast hoe hoog de indexatie jaarlijks zal zijn. Op grond van de huidige bepalingen in de Wet Inkomstenbelasting, is dit maximaal 4% per jaar. Aangezien indexeringen in zijn algemeen bedoeld zijn ter handhaving van de koopkracht van de pensioenuitkeringen en de gemiddelde jaarlijkse inflatie vanaf 1978 beduidend lager ligt dan 4%, heeft de staatssecretaris van Financiën besloten om dit percentage naar beneden bij te stellen.In het besluit van 21 januari 2005 geeft de staatssecretaris aan dat voor een vaste na-indexatie thans maximaal 3% als fiscaal aanvaardbaar wordt beschouwd. Een vaste voorindexatie van maximaal 3% is eveneens toegestaan als het een middelloonregeling betreft of premievrije aanspraken in een eindloonregeling.Alle lopende pensioenregelingen die een hogere vaste indexatie dan 3% kennen, dienen voor 1 januari 2006 om met terugwerkende kracht tot 21 januari 2005 te worden aangepast. Hierbij kan ervoor gekozen worden reeds opgebouwde rechten nog onder de 4% indexatie te laten blijven, maar het is ook toegestaan om (zonder nadere sancties) voor alle rechten 3% aan te houden. Premievrije regelingen hoeven uiteraard niet te worden aangepast.Met dit besluit vervangt de fiscus een besluit uit 1978, dat nodig aan vervanging toe was. Dit besluit geldt ongeacht de uitvoerder van de regeling, dus ook voor DGA-pensioen in eigen beheer. Een nieuwe aanpassing van de pensioenbrief is daarom vereist!
Bron: Algemeen
Meer verzekeringnieuws: aanvragen van verzekering offertes
pensioen nieuws:
Stewardessen spannen kort geding aan tegen KLM
Stewardessen spannen kort geding aan tegen KLM
Uitgegeven: 7 juli 2004 11:24
Laatst gewijzigd:
7 juli 2004 11:57
AMSTELVEEN - Twaalf stewardessen hebben een kort geding
aangespannen tegen luchtvaartmaatschappij KLM. Ze eisen ongeveer
400.000 euro van de vervoerder, omdat deze hen zou hebben
achtergesteld in pensioen en salaris. Dat liet een
vertegenwoordiger van de stewardessen woensdag weten.
De twaalf, van wie er al enkele gepensioneerd zijn, kregen in
1969 en 1970 een contract voor vijf jaar aangeboden door de
maatschappij. Ze hadden geen recht op een vast contract, maar KLM
wilde hen wel inzetten als oproepkracht zonder kans op promotie.
Vast dienstverband
Cabinepersoneel dat na 1971 in dienst trad bij het bedrijf,
kreeg na vijf jaar echter wel een vast dienstverband. Deze
werknemers maakten bovendien kans op promotie. Ze krijgen veel meer pensioen
uitbetaald dan de twaalf klagers, aldus advocaat G. van Driem.
De stewardessen hebben de zaak al eerder aangekaart bij de
Commissie Gelijke Behandeling. Deze bepaalde vorig jaar dat KLM de
twaalf ten onrechte een vast dienstverband had onthouden. De jaren
die ze als oproepkracht werkten, moest KLM volgens de commissie
meetellen bij de pensioenopbouw en bij het besluit of de klagers
recht hadden op promotie.
Schadeclaim
KLM leek in eerste instantie wel wat te voelen voor deze
beslissing. De directie wilde de werknemers een vergoeding geven
van in totaal ongeveer 400.000 euro. Het advocatenkantoor van KLM,
De Brauw Blackstone Westbroek, overtuigde het bestuur echter toch
geen compensatie te geven. De onderneming zou ernstige financiële
schade kunnen oplopen, omdat meer cabinepersoneel een schadeclaim
zou kunnen indienen.
De twaalf stewardessen eisen van de voorzieningenrechter dat KLM
zich alsnog aan het schikkingsvoorstel houdt. De zaak dient
woensdag bij de rechtbank in Amsterdam.
Bron: nu.nl
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Terug naar bizhat pensioen
 
|